Naast de houtige biomassa bestaat er ook vloeibare biomassa. Deze valt alleen onder de definitie van biomassa in het Activiteitenbesluit als het gaat om:
- plantaardig landbouw- of bosbouwmateriaal is
- plantaardig afval van de levensmiddelenindustrie is, als de opgewekte warmte wordt teruggewonnen.
Oliën uit de landbouw, zoals raapzaadolie, sojaolie, palmolie en jatrophaolie, zijn biomassa. Afgewerkte frituurvetten en -oliën zijn dus ook biomassa als het als afval uit de levensmiddelenindustrie komt en als de warmte wordt gebruikt. In het vet of de olie mogen geringe dierlijke sporen zitten. Ingezameld vet van huishoudens is geen biomassa volgens de definitie, je moet hier dan een vergunning hebben.
Geen biomassa
Er zijn ook oliën en vetten die geen biomassa zijn volgens de definitie:
- Pyrolyseolie: deze olie ontstaat uit een chemisch proces en is daarom geen biomassa meer.
- Dierlijke vetten, deze zijn een dierlijk bijproduct. Zij zijn daarom geen biomassa volgens de wettelijke definitie.
Voor deze brandstoffen geldt dus een vergunningplicht.
Mengbrandstoffen
Mengbrandstoffen bestaan uit zowel biomassa als fossiele stoffen, uit gemengde afvalstoffen. Mengbrandstoffen vallen deels onder de definitie biomassa. Restafval of afval dat niet-gescheiden is ingezameld en ook niet door een scheidingsinstallatie is verwerkt, is geen mengbrandstof. Mengbrandstoffen worden (mee)verbrand in elektriciteitscentrales. Restafval wordt verbrand in afvalverbrandingsinstallaties.
Bij mengbrandstoffen wordt fossiele brandstof met biobrandstof gemengd in een bepaalde verhouding. Er zijn verschillende mengbrandstoffen op de markt verkrijgbaar. Deze producten bestaan vaak voor een (groot) deel uit fossiele brandstof en voor een (klein) deel uit biobrandstof. Soms worden deze brandstoffen ook wel flexifuel genoemd. Vooral biobrandstof op basis van palmolie is nadelig, omdat de productie ervan extra energie kost en daardoor meer CO2 uitstoot. De meest bekende mengbrandstoffen zijn E5 en E10, bezine bijgemengd met bio-ethanol.
Biobrandstof
Vloeibare biobrandstoffen worden vooral geproduceerd om de gangbare fossiele brandstoffen, zoals benzine, diesel en kerosine te vervangen.
Als vervanger van diesel gelden biodiesel, biodimethylether (of DME), synthetische biodiesel en puur plantaardige olie kortweg PPO. Als vervanger van benzine worden de volgende biobrandstoffen gebruikt: bio-ethanol, biobutanol, biomethanol, bio-ETBE, bio-MTBE en synthetische biobenzine.
De uitstoot van CO2 is kleiner dat bij puur fossiele brandstoffen. Bij de verbranding van sommige soorten biobrandstof kan tot 70% minder roet en fijnstof vrijkomen. Biobrandstoffen telen biedt een grotere keus voor zogenoemde wisselteelten, waar granen en koolzaad elkaar afwisselen, die elkaar teelt-technisch ondersteunen. Hierdoor is minder stikstof nodig voor bemesting. Ook zorgen bijvoorbeeld koolzaadteelten voor een betere bodemstructuur door de 1 m lange penwortels. Het schept ook mogelijkheden voor boeren over de hele wereld, die zowel de voedselmarkt als energiemarkt als afzetmogelijkheden hebben. Bij overschotten kan de grond toch ingezet worden voor teelt voor biobrandstoffen en hoeft niet braak te liggen.
Nadelen biobrandstoffen
Biobrandstoffen kennen ook nadelen. Er kan concurrentie ontstaan tussen landbouw voor voedsel en voor energie om de beschikbare productiemiddelen, zoals landbouwgrond, water en kunstmest. Voor het gebruik van biobrandstof heb je veel planten nodig dus ook veel grond. Er bestaat veel twijfel of het grondoppervlak wel toereikend is voor de energiebehoefte. Om biobrandstoffen te telen wordt vaak kunstmest gebruikt, hetgeen leidt tot de uitstoot van lachgas (N2O). Lachgas heeft een 310 keer sterkere broeikaswerking dan CO2. Bij de productie van kunstmest wordt veel energie gebruikt met fossiele brandstoffen. Voor de teelt van biobrandstoffen is ook relatief veel water benodigd.
Ook kan de voedselvoorziening in het geding komen, waarbij het armste deel van de wereldbevolking het eerst de gevolgen ondervindt. In januari 2007 braken in Mexico protesten uit als gevolg van prijsstijgingen van 400% voor tortilla’s die toegeschreven werd aan de toegenomen vraag in de Verenigde Staten naar maïs voor biobrandstof. De Wereldbank concludeerde in een eerste rapport in april 2008 dat de vraag naar biobrandstoffen een van de oorzaken was van de stijging van de wereldwijde voedselprijzen. Later stelde de Wereldbank vast dat de stijging vooral veroorzaakt werd door speculatie op de wereldmarkt.
Generaties biobrandstoffen
Biobrandstoffen gaat het meestal om voedselgewassen als brandstof. De biobrandstoffen van de eerste generatie zijn gebaseerd op suikers, zetmeel, plantaardige olie of dierlijke vetten, die met conventionele chemische processen of vergisting worden omgezet in brandstoffen. De tweede generatie omvat biobrandstoffen die niet aan voedsel gerelateerd zijn. Ze worden gemaakt uit planten die hiervoor geteeld worden (energiegewassen) of uit oneetbare gedeelten van voedselgewassen. Deze (gedeelten van) planten bevatten veel cellulose en dat is relatief lastig om te zetten in energie.
Bij de derde generatie biobrandstof wordt verwezen naar diverse nieuwe ontwikkelingen, zoals het maken van biobrandstof uit algen. Dit heeft als voordeel dat het niet concurreert met voedsel of ander gebruik van planten. De algen worden speciaal voor dit doel gekweekt. Inmiddels zijn diverse bedrijven bezig met innovaties, die tot de vierde generatie behoren.
De indeling in generaties zegt niet zoveel. Tegenwoordig steeds meer gekeken naar de duurzaamheidsaspecten en wordt onder meer vergeleken op basis van de ecobalans.
Duurzaamheid biobrandstoffen
Biobrandstoffen zijn hernieuwbaar. Planten die groeien, gebruiken fotosynthese voor het opslaan van CO2. De hoeveelheid CO2 die vrijkomt bij het verbranden van deze brandstof is gelijk aan de hoeveelheid CO2 die de planten tijdens hun leven hebben opgenomen. Biobrandstoffen zijn echter niet klimaatneutraal. Tijdens de productie en transport van biobrandstoffen worden fossiele brandstoffen gebruikt, maar vooral het gebruik van kunstmest zorgt voor de uitstoot van het broeikasgas N2O.